Het landschap is de achtergrond waartegen de geschiedenis zich afspeelt. Een volk wordt gevormd door een landschap, maar een landschap wordt eveneens gevormd door een volk. Dit is in het bijzonder het geval voor de Friezen. In vroegmiddeleeuws Frisia zijn twee verschillende landschappen te herkennen, namelijk; het terpenlandschap en het strandwallandschap.
Terpenlandschap
Het terpengebied van Centraal-, Oost- en Noord-Frisia bestond uit een uitgestrekt, boomloos kweldergebied dat dooraderd was met kreken en prielen. De hoger gelegen gebieden van de kwelder overstroomden enkel bij stormvloed en lagen het grootste gedeelte van het jaar droog. Op deze hoger gelegen gebieden woonden de vroegmiddeleeuwse Friezen op kunstmatig opgehoogde woonheuvels, die wij nu als terpen of wierden kennen. Verder naar het binnenland trof men slecht toegankelijke, dichtbegroeide, stinkende moerassen en broekbossen aan; een waarlijk veengebied! De vroegmiddeleeuwse Friezen die in dit terpengebied woonden voorzagen zich in hun levensonderhoud met veeteelt en akkerbouw. Gewassen zoals tuinbonen, gerst en emmertarwe voorzagen de Friezen van voedsel, terwijl hennep, vlas, wol en verfplanten dienden voor de vervaardiging van touw en kleding. Door het gebrek aan bomen op de kwelder bouwden de Friezen in dit gebied hun huizen uit zoden. Een reconstructie van een dergelijk, kenmerkend Zodenhuis is nagebouwd in Firdgum. In dit waterige landschap was vervoer per schip veel sneller dan over land.
Strandwallandschap
Er was daarentegen nog een ander landschap waarin de vroegmiddeleeuwse Friezen leefden. Het strandwallandschap van West-Frisia bestond uit een bebost gebied van duinen en strandwallen dat onderbroken werd door riviermondingen. Strandwallen zijn langgerekte, uit zand gevormde verhogingen die evenwijdig liggen achter de duinen. Tussen en achter de strandwallen trof men lager gelegen vlakten aan die bestonden uit moerassen, broekbossen en veenkussens. Het veen waterde in kreekjes af op grote rivieren, zoals de Rijn, Maas en Schelde, die zich uitmondden op zee. In dit drassige landschap dienden de hoger gelegen strandwallen in feite als natuurlijke terpen. Nederzettingen concentreerden zich dan ook voornamelijk op de strandwallen en op kreekruggen en oeverwallen langs riviermondingen. De Friezen die in het strandwallandschap woonden leefden – net als in het terpengebied – van veeteelt en akkerbouw. De hoger gelegen delen van de strandwallen, oeverwallen en kreekruggen dienden als bouwland, waarop gewassen als gerst, huttentut, paardeboon en vlas verbouwd werd. De lager gelegen delen dienden als graasland voor schapen, varkens en paarden. De Friezen uit West-Frisia bouwden woonstalhuizen uit hout dat in bossen op de strandwallen groeiden. Dit boerderijtype wordt gekenmerkt door een woon-, werk- en stalgedeelte. Ook in West-Frisia was het vervoer per schip over de vele rivieren en kreken sneller dan het vervoer over land.
Beschrijving van Frisia uit een bron
In de Egils saga uit de dertiende eeuw is een passage te vinden dat een rooftocht in Frisia beschrijft dat in de tiende eeuw plaatsvind. Interessant hieraan is dat hierbij ook het landschap beschreven wordt:
Toen het herfst werd voeren ze weer noordwaarts en ze lagen voor anker voor Frisia.
Op een nacht, toen het rustig weer was, voeren ze een grote riviermonding op, waar het moeilijk was om af te meren, en het getijdengebied groot was. Daar op het land waren grote vlakten met nabij gelegen bossen; de velden waren doorweekt, want het had veel geregend. Ze besloten daar aan land te gaan en ze lieten een derde van de bemanning achter om de schepen te bewaken. Ze volgden de rivier, tussen de rivier en de bossen in blijvend. Al snel kwamen ze bij een dorp, waar verschillende boeren woonden. Zo gauw ze de vijand in de gaten kregen vluchtten de mensen het dorp uit, de velden in, waarheen ze konden, maar de vikingen achtervolgden hen. Daarop kwamen ze bij een ander dorp, en een derde; en alle mensen vluchtten voor hen weg. Het land was vlak, overal waren vlakke velden, doorsneden door sloten waarin water stond, waarmee hun akkers en weiden omgeven waren, om deze te markeren. En over de sloot, op plaatsen waar men moest passeren, waren bruggen met planken bedekt. Het landvolk vluchtte het bos in. Maar toen de vikingen ver in hun nederzettingen waren doorgedrongen, verzamelden de Friezen zich in de bossen, en toen ze driehonderd man bijeen hadden, trokken ze op tegen de vikingen om met hen slag te leveren.
Een landschap vormt een volk. In het geval van de vroegmiddeleeuwse Friezen maakte het landschap hen tot een vindingrijk, varend volk gericht op water en zee.
Bronnen en verder lezen:
- Dijkstra, M.F.P., ‘Boerderijen en schuren: constructiewijze en culturele relaties (2e-10e eeuw)’ in: Noord-Holland in het 1e millennium, deel 1 (2023) 236-329.
- Dijkstra, M.F.P., Rondom de mondingen van Rijn en Maas (Leiden 2011).
- Eerden, R. Van, en P. Vos, ‘Een verrassend leefbaar land aan de rand van wateren’ in: Noord-Holland in het 1e millennium, deel 1 (2023) 50-95.
- Postma, D., Het zodenhuis van Firdgum. Middeleeuwse boerderijbouw in het Friese kustgebied tussen 400 en 1300 (Groningen 2015).
- Schepers, M., en P. Vos, ‘Welvarend wonen op een kwelder’ in: M. Stoter en D. Spiekhout, Wij Vikingen. Friezen en Vikingen in het kustgebied van de Lage Landen (2019) 44-53.
- https://www.gjallar.nl/bronnen_Egil.html
- https://sagadb.org/egils_saga.en
- https://archeologie.frl/steunpunten/firdgum/
Reactie plaatsen
Reacties