Vroegmiddeleeuwse handel is niet te bespreken zonder de Friezen: de vroegmiddeleeuwse Friezen hadden zo’n groot aandeel in de handel dat het woord ‘Frisiones’ in een oorkonde uit 829 - over de bouw van de kathedraal in Worms - gelijk stond met de betekenis voor ‘lange-afstandshandelaar’! De zogenaamde ‘Friese handel’ – dat in dit bericht besproken gaat worden – kent zijn aanloop en oorsprong in de Noordzeecultuur van de zevende en begin achtste eeuw. Dit bericht zal zich echter enkel richten op het hoogtepunt van deze handel in de negende eeuw. De Noordzeecultuur zal later in een apart bericht beschreven worden.
Lange-afstandshandel
De ‘Friese handel’ is een begrip dat van oudsher betrekking heeft op de rol van de vroegmiddeleeuwse Friezen in de lange-afstandshandel en op hun rol hierin als tussenpersonen. Lange tijd bestond het beeld dat iedere Fries met een schip een mogelijke (lange-afstands)handelaar kon zijn geweest, maar dit beeld is bijgesteld: de lange-afstandshandelaar was een specialist. Er kwamen veel gevaren en tijd mee gemoeid om lange afstanden te varen over zee, en dit risico, tijd of vaartuig kon niet iedere Fries zich veroorloven. Zeker niet in een hoofdzakelijk landbouwgerichte samenleving, zoals de vroegmiddeleeuws Friese maatschappijen in de negende eeuw waren. Ook is het beeld bijgesteld dat de ‘Friese handel’ betrekking had op alle Friese gebieden: in werkelijkheid waren niet alle Friese gebieden even betrokken bij de handel, en fluctueerde deze betrokkenheid van de verschillende Friese gebieden – en zelfs van onderverdeelde gouwen binnen deze gebieden – in de loop van de zevende tot negende eeuw. Voor de lange-afstandshandel gebruikte de Friese koopman een zeewaardig schip, zoals een kogge (zie eerder bericht over schepen), en verhandelde vooral luxeproducten die gemakkelijk in bulk vervoerbaar waren. De goederen die zij verhandelden als tussenpersonen kwamen uit vier gebieden in het bijzonder:
- Frankische achterland: draaischijfaardewerk, wijn, drinkglazen, natuursteen (zoals edel-, maal- en wetstenen) en wapens (zwaardklingen).
- Scandinavië: ruwe barnsteen, wetsteen, kammen, pelzen en walrusivoor.
- Britse eilanden: slaven en wetsteen.
- Baltische landen en Oost-Europa: ruwe barnsteen, pelzen, oriëntaalse stoffen (zijde), specerijen (peper) en mogelijk slaven.
De goederen die de Friezen zelf produceerden en exporteerden waren het befaamde pallia Fresonica (Fries laken), linnen, zout en stokvis, en mogelijk ook gedraaid houtwerk, schoenen, hertshoorn kammen en jachthonden.
Emporia
Op hun schepen voeren de vroegmiddeleeuwse Friezen de vrijwel destijds gehele bekende wereld over om deze luxeproducten en hun eigen goederen te verhandelen in zogenaamde emporia, ofwel handelsplaatsen. In Frisia zijn verschillende namen bekend van achtste- en negende-eeuwse emporia, zoals Walichrum en Scaltheim aan de Scheldemonding, Witla aan de Maasmonding, Muiden aan de monding van de Utrechtse Vecht, en Medemblik en Stavoren aan weerszijde van het Vlie. Aan de hand van archeologische vondsten wordt vermoed dat ook een emporium heeft gelegen in de buurt van Katwijk-Valkenburg aan de Rijnmonding. Handelsplaatsen, net zoals bovenstaanden, lagen op belangrijke knooppunten, zoals riviersplitsingen en -mondingen, en waren daarmee vaak de toegangspoorten tot een politiek gebied. Om deze reden fungeerden veel emporia ook vaak als tolplaatsen, waar tol en tribuut geheven kon worden op o.a. de binnenkomende goederen en de aanlegplaats van schepen. Het belangrijkste en grootste emporium in de nabijheid van Frisia was Dorestad (huidige Wijk bij Duurstede). Deze handelsplaats wordt als enige plaats met vicus famosus (bekende handelsplaats) beschreven in de Frankische Annalen. De reden voor deze bekendheid en het succes van Dorestad is haar ligging op het knooppunt tussen twee invloedsferen en verbond daarmee het Frankische achterland – doormiddel van Frisia – met Scandinavië en de Baltische landen. De rijkdom van Dorestad werd echter ook haar ondergang: de handelsplaats werd minstens zestien keer geplunderd door Vikingen. Dorestad vormde desalniettemin het centrum van de commerciële activiteiten van de Friezen in de negende eeuw.
Friezenwijken
In enkele, belangrijke emporia buiten Frisia, waar de vroegmiddeleeuwse Friezen vaak handelden, vormden zij gemeenschappen die bekend staan als ‘handelskolonies’. In de Annales Fuldenses wordt bij het jaar 881 een aanzienlijke gemeenschap Friezen vermeld in Birten, nabij het emporium Xanten, in het Duitse Rijnland. Ook in Keulen, Mainz en het eerder genoemde Worms bestond een dergelijke kolonie Friezen. Uit de Vita sancti Liudgerii wordt duidelijk dat een kolonie van Friese koopmannen was gevestigd in de Engelse handelsplaats Jorvik (York) in de zevende eeuw. Van al het aardewerk dat aan het licht kwam in York, is een derde van Fries-Frankische herkomst, wat doet vermoeden dat ook gedurende de achtste en negende eeuw nog een Friese gemeenschap verbleef in de Engelse handelsplaats. Een van de meest bijzondere emporia is echter wel die van Kaupang in Zuid-Noorwegen: in deze handelsplaats is een huis gevonden die, op basis van o.a. vondsten van Fries-Frankische mantelspelden, wordt geïnterpreteerd als een (tijdelijke) woning van een Friese handelaar en zijn gezin. Naast de vondst van dit zogenaamde ‘Friese koopmanshuis’ lijkt Kaupang door de vele andere vondsten van Fries-Frankisch aardewerk en metaalwerk in zijn geheel te zijn beïnvloed door Friese handel. Overige emporia waar Friese handelskolonies zijn aangetoond zijn o.a. Hedeby (D), Ribe (DK), Birka (S), Reric (= Groß Strömkendorf, D), en Aldeigjuborg, het tegenwoordige Staraya Ladoga aan het Ladogameer in Rusland.
Handelsgilden
Uit het brede handelsnetwerk van de Friezen ontstonden allerlei handelscontacten en samenwerkingen. Aanwijzingen bestaan in het bijzonder voor een gezamenlijk optreden van Friezen en Scandinaviërs in vroege handelsgilden. Het voornaamste bewijs hiervoor zijn twee elfde-eeuwse runenstenen uit Sigtuna in Zweden. De runen hebben vergelijkbare runeninscripties, waarvan de langste als volgt luidt:
frisa kilter lety rista runar þesar eftiR alboþ fela ka sloþa kristr hin helgi hialba ant hans þurbiurn risti
De leden van het gilde van Friezen lieten deze runen kerven naar (ter nagedachtenis aan) Albod, de partner van Slod. Moge Christus de Heilige zijn ziel helpen. Torbjorn kerfde. (Vert. N. IJssennagger).
Volgens de inscriptie was er sprake van Friese gildes in Scandinavië, waardoor de indruk wordt gewekt dat de – onderlinge – handel steeds meer gezamenlijk georganiseerd werd tegen het eind van de Vikingtijd. In dit licht wijzen de eerdergenoemde aanwijzingen van Friese aanwezigheid in Scandinavische emporia, zoals Kaupang, Jorvik en Aldeigjuborg mogelijk ook op gezamenlijke samenwerking op het gebied van handel. Ook zijn er Scandinavische vondsten bekend in Frisia zelf die mogelijk wijzen op handel aldaar, zoals het zilverbaartje uit Warffum (Groningen) die toetssporen vertoont en het gewicht van de Scandinavische standaardmaat øre (ca. 26 gr.) benadert. Ook kan de vondst van een zilveren armring uit Callantsoog met vijf kleinere ringen eraan, die als portemonnée dienst deed, wijzen op onderlinge handel tussen Scandinaviërs en Friezen.
Regionale handel
Van alle soorten koopmanschap waarin de Friezen voorzagen, lag de nadruk echter in de eerste plaats op lokale en regionale handel. Uitwisseling binnen het eigen kustgebied en de omliggende regio voorzag de bewoners namelijk van hun basisbehoeften. Hout was bijvoorbeeld in het terpengebied van Centraal- en Oost-Frisia schaars, en moest als zodanig van buitenaf aangevoerd worden. Het noodzakelijke hout voor bijvoorbeeld het geraamte van zodenhuizen werd tot de tiende eeuw uit de omliggende regionen aangeleverd. In West-Frisia was veel bouwhout aanwezig in de bossen van de duinstreek en de rivieroevers, maar een gedeeltelijke aanvoer van eikenhout uit bijvoorbeeld de Vogezen wordt voor dit gebied niet uitgesloten. Metalen waren ook niet als grondstof voorhanden in de kustgebieden. IJzer was noodzakelijk voor het smeden van gereedschappen, wapens en andere dagelijkse gebruiksvoorwerpen. De grondstof werd hoofdzakelijk aangeleverd uit het Saksische graafschap Hamaland, waar men ruw ijzer won uit zogenaamde klapperstenen of moerasijzererts op de Veluwe en het Montferland. Andere goederen die lokaal werden verhandeld waren; wol, linnen, zout, (zee)vis, kaas en boter, huiden/leer, kammen, houten gebruiksvoorwerpen (kommen, borden e.d.), handgevormd aardewerk, honing en slaven.
De grootste regionale markt in (de nabijheid van) Frisia waar deze goederen gekocht konden worden was tevens Dorestad. Dit emporium richtte zich niet enkel op doorvoerhandel van luxeproducten, maar ook op lokale ambachtelijke werkzaamheden. De vraag naar aanvullende (grondstoffen voor) ambachtelijke producten en voedingswaren in West-Frisia en het terpengebied zorgden voor een belangrijke afzetmarkt voor lokale ambachtslieden en handelaren uit Dorestad. Regionale handel op kleinere schaal, in de vorm van strandmarkten, vond ook plaats. Lokale handelaren ontmoetten elkaar in dit geval op afgesproken, kenmerkende plaatsen in het landschap om daar handel te drijven.
Conclusie
In het bovenstaande bericht wordt duidelijk dat de Friezen de handelaars waren bij uitstek in de vroege middeleeuwen. Door hun deelname en succes in de lange-afstandshandel stond de Friezennaam gelijk aan ‘koopman van verre’. Op hun reizen naar den verre sloten ze samenwerkingsverbanden, waarin mogelijk een vroege basis te vinden is voor latere handelsverbanden, zoals de Hanze. De lange-afstandshandelaar was in de vroege middeleeuwen echter een specialist. Menig Fries was simpelweg afhankelijk van akkerbouw of veeteelt voor diens bestaan. Voor deze meerderheid van de bevolking lag de zwaarste nadruk op lokale handel om hen te voorzien van basisbehoeften en een afzetmarkt te bieden voor hun bijverdienste uit huisvlijt. Men probeerde simpelweg rond te komen, en daarin verschillen zij niet zoveel van ons vandaag de dag.
Bronnen en verder lezen:
- Dijkstra, M.F.P., Rondom de mondingen van Rijn en Maas (Leiden 2011) 306-325.
- Hansen, N.S.K., Between Dorestand and Kaupang. A study of Frisian-Scandinavian contact and exchange from 8th to the end of the 10th century (Oslo 2018) 20, 43-53.
- IJssennagger, N., ‘Vriend, vazal en vijand?’ Contact tussen Friezen en Scandinaviërs in de Vikingtijd: teksten en objecten’, Vrije Fries 92 (2012) 37-60, aldaar 45-48.
- de Langen, G. en J.A. Mol, ‘Landschape, trade and power in Early-medieval Frisia’ in: J. Hines en N. IJssennagger (red.), Frisians in the Early Middle Ages (2021) 79-136, aldaar 94-102.
- Lebecq, S., Marchands et navigateurs frisons du haut moyen âge. Vol I. Essays (Rijsel 1983) 11-12.
- Willemsen, A., ‘Vikingen en Friezen in Dorestad’ in: M. Stoter en D. Spiekhout (red.), Wij Vikingen (2019) 136-149.
Weblinks
Reactie plaatsen
Reacties